Gemeenschappelijke delen van woongebouwen, zowel buiten als binnen, hebben slechts één alomvattende functie: toekomende en vertrekkende bewoners die zich te voet, met de fiets of met de auto verplaatsen, op een comfortabele manier van de openbare weg naar hun private wooneenheid brengen (en omgekeerd).
Veilig en comfortabel kunnen circuleren is afhankelijk van de ruimte die een voetganger, een fietser of een wagen nodig heeft om zich te verplaatsen. Dit vraagt van elke circulatieroute een zekere vrije breedte en hoogte.
Toegangswegen moeten altijd de ruimte bieden om de handeling te kunnen uitvoeren waarvoor zij bestemd zijn: personen zich laten voortbewegen en verplaatsen. Aan looproutes (voor menselijke handelingen) worden andere eisen gesteld dan aan rijroutes (voor gemotoriseerde handelingen). Voor beide geldt dat onregelmatigheden in de oppervlakte, richtingsveranderingen, versmallingen, niveauverschillen en slecht gedimensioneerde zones struikelpunten kunnen zijn bij gebruik.
In de praktijk stellen we vast dat de meeste knelpunten ontstaan door de organisatie van looproutes: ze zijn te smal, er is slecht materiaal gebruikt, weinig of geen onderhoud, de ligging op het terrein is niet zo gunstig, enzovoort.
De ruimte die wij als mens nodig hebben, is afhankelijk van iemands lichaamsbouw, van spullen die men meedraagt, van het gebruik van kinderwagens, eventuele hulpmiddelen (rolstoel, looprek, wandelstok,…).
Ook de gebruikersintensiteit van de routes is belangrijk. Daar waar meerdere voetgangers elkaar passeren, waar de circulatierichting verandert of waar verschillende functies samenkomen (lopen, zitten, spelen, binnenkomen, parkeren, fietsen stallen,…), zal een bredere ruimte nodig zijn om vlot te blijven circuleren.
Hoe beter de circulatieruimte georganiseerd is, hoe comfortabeler wij ons kunnen verplaatsen op het terrein of in de ruimte. Een breedte van 120cm geeft al een groot gebruiksgemak. Toch zal men bijvoorbeeld bij een dubbele passage nog even moeten halt houden of plaats moeten maken om de andere persoon te laten passeren.
Een breedte van 150cm laat toe dat men elkaar gemakkelijker kan kruisen. Ook voor gebruikers met tassen, kinderen, kinderwagens of voor personen die een hulpmiddelen gebruiken, geeft een breedte van 150cm voldoende comfort.
Richtingsveranderingen en niveauverschillen vormen obstakels of hindernissen voor iedereen. Obstakels kunnen zich voordoen onder de vorm van losliggende tegels, plassen, paaltjes, kleine opstapjes, slecht geparkeerde fietsen, te weinig doorgang tussen wagens,… Het risico op botsen, vallen en struikelen wordt groter, de leesbaarheid van het terrein en het gebouw vaak onduidelijker.
Hindernissen en obstakels vermijden of visueel kenbaar maken, bieden de gebruiker het grootste gebruiksgemak. Voorzie daarom voldoende plaats voor het parkeren van fietsen en motors, voor het organiseren van hellingen en (veilige) trappen, zorg voor een goede en strategische ligging van rustpunten (bv. bankjes en bordessen), geef obstakels een opvallende kleur of accentverlichting, enzovoort.
Bij lange looproutes kunnen vrije vlakke zones op de toegangsweg, zitbanken of andere vaste zitelementen als rustpunt dienen. Bij het voorzien van deze elementen is vooral het ‘niet hinderen’ van de circulatieroutes van belang.
Scheiding van voet- en gemobiliseerd verkeer zorgt voor een grotere veiligheid. Daar waar zij samenkomen vraagt het voldoende aandacht van de ontwerper om dit knelpunt op te vangen. Voorzie ruimte om paden eventueel om te leiden, zorg voor een goede overbrugging van niveauverschillen.
Iedereen moet met zo min mogelijk inspanning niveauverschillen kunnen overbruggen. De keuze die de gebruiker krijgt om zijn actie uit te voeren, vormt hierbij vaak een belangrijk element. Niet elke gebruiker kan immers vlot trappenlopen. Denk maar aan kleine kinderen, ouderen, mensen met een tijdelijke beperking, gezinnen met kinderwagens,…
Een combinatie van mogelijkheden, zoals een trap en een helling, is een basisprincipe van ‘Ontwerpen voor Iedereen’. De keuze blijft open, elke persoon beslist wat voor hem of haar de beste optie is. Het organiseren van trappen op een ergonomische manier, een goede maatvoering, gesloten treden om vallen en struikelen te voorkomen, tussenbordessen organiseren als rustpunt en het plaatsen van goede handgrepen op meerdere niveaus voor een goede stabiliteit biedt al een oplossing voor heel wat gebruikers.
Kleine niveauverschillen worden aanzien als hindernissen in de circulatieroute. Ze kunnen zich voordoen onder de vorm van drempels, gootjes, boordjes,… Voor elke gebruiker vormen zij een struikelgevaar. Ze worden vaak te laat opgemerkt doordat ze visueel niet of slecht te onderscheiden zijn van het looppad of doordat ze gelegen zijn op plaatsen waar er weinig manoeuvreerruimte is.
Kleine niveauverschillen waarvoor geen trap of helling aanwezig is, vormen vooral voor rolstoelgebruikers een groot knelpunt. Tot 2cm zijn deze nog overbrugbaar op voorwaarde dat ervoor en erachter voldoende ruimte is om te draaien of om een klein aanloopje te nemen. Deze niveauverschillen worden best voldoende aangeduid zodat zij tijdig opgemerkt kunnen worden. Drempels zorgen voor elke gebruiker altijd voor een vertraging in de looproute.
Hellingen tot 4% zijn in praktijk voor vrijwel iedereen vlot beloopbaar. Ook de dwarshelling tot 2% (in functie van een goede afwatering) vormt doorgaans geen probleem. Hoe minder stijl en lang hellingen georganiseerd worden, hoe vlotter deze beloopbaar zijn en hoe meer mensen er gebruik van kunnen maken.
Deze hellingen kunnen bijvoorbeeld met gemak gebruikt worden door rolstoelgebruikers, door mensen een trolly, buggy of rollator, door leveranciers, verhuizers, fietsende kinderen, enzovoort. Het voorzien van bordessen bij trappen en hellingen biedt aan iedereen, maar specifiek aan personen met een verminderde mobiliteit, met een zwakkere gezondheid of aan kinderen een rustpunt binnen de looproute.
Voor een woongebouw in de stad is het niet altijd even gemakkelijk om voldoende parkeerplaats te voorzien. De context en het soort terrein zijn bepalend voor de mogelijkheden van een gebouw. Parkeerruimte voor auto’s en fietsen vormt steeds een aandachtspunt. Probeer de onder- en bovengrondse parkeerplaatsen dichtbij de uitgang of bij de toegang tot het woongebouw steeds extra ruimte te geven. Deze ruime(re) comfortplaatsen zijn voor iedereen inzetbaar: voor gezinnen met kinderen, voor personen met en handicap,…
Zorg er steeds voor dat deze uit- of toegangen goed bereikbaar en bruikbaar zijn. Voorzie bij een ondergrondse parking met meerdere verdiepingen minstens één trappenhal met een lift of een uitgang die voldoet aan de vooropgestelde criteria voor toegangspaden. Zorg ervoor dat de af te leggen route op zich geen obstakel vormt.
Parkeerruimte voor fietsen krijgt vaak te weinig aandacht. Vermijd dat in de weg staat (op de circulatieroutes). Voorzie stallingen van voldoende gebruiksruimte in de hoogte en in de breedte.
Enkele extra brede stallingen of extra vrije ruimte laat toe ook scooters of elektrisch aangedreven hulpmiddelen te kunnen plaatsen. Dit principe heeft vooral in Nederlandse wooncomplexen al aanhang gewonnen.
Parkeerruimte voor scooters of buggy’s zou ook opgenomen kunnen worden in de gemene delen van het gebouw. Extra vrije ruimte in gangen of een extra centrale bergruimte aan de toegang(en) maakt dat bewoners ruimte kunnen vrijhouden in de wooneenheid zelf.
Voor trappen zie ook: Woongebouw, Intern, Circulatie, Verticale circulatie
Voor bergruimten in het woongebouw zie ook: Woongebouw, intern, Functieruimten, Nevenfuncties ; Woongebouw, intern, Functieruimten, Private wooneenheid