De keuze van het bouwconcept (staalbouw, houtskeletbouw, invulbouw met steenachtige materialen,…) en het gebruik van bouwmaterialen (hout, staal, steen, …) voor de structurele opbouw van de wooneenheid is mede verantwoordelijk voor de graad van aanpasbaarheid die bereikt kan worden.
Elk bouwconcept heeft voor- en nadelen en dit op verschillende punten: duurzaamheid, materiaalgebruik, opbouw, op thermisch en akoestisch vlak,… Afwegingen met betrekking tot de keuze van het bouwconcept bepaalt dus al een deel van de toekomstige aanpasbaarheid en/ of flexibiliteit van het gebouw.
Ook de keuze voor een bepaalde typologie van de wooneenheid (rijwoning, villa, bungalow, cottage,…) heeft consequenties op het vlak van aanpasbaarheid en flexibiliteit. De ene typologie zal op dat vlak meer mogelijkheden geven dan de andere.
De conceptmatige aanpak in woongebouwen kan verschillen van wooneenheden. Een aantal thema's kunnen er echter voor zorgen dat het gebouw een groter potentieel in zich draagt.
Meegroeimarge?
De meegroeimarge van een woongebouw verhoudt zich in praktijk geheel anders dan deze in een wooneenheid. De meegroeimarge zal ervoor zorgen dat het fysieke gebouw enerzijds de individuele kleine veranderingen van bewoners kan opvangen en anderzijds ook het herorganiseren/herbestemmen van het gebouw in zijn totaliteit of van delen ervan.
Het realiseren van Integrale toegankelijkheid en het zoveel als mogelijk integreren van ‘Ontwerpen voor Iedereen’ zouden hiervoor steeds een basiskenmerk moeten zijn.
Nieuwe vormen van bouwconcepten, nadenken over het bouwvolume en zijn vorm, de plaats van technieken en hallen, … zijn elementen die hierbij kunnen bijdragen.
Differentiatie:
Het aanbod, de verscheidenheid van types wooneenheden in één woongebouw kunnen heel wat betrekking hebben op de sociale inpak van wijken en stedelijke zones. Door een verscheiden aanbod kunnen heel wat verschillende bewoners terecht op één plek, waardoor een grotere sociale interactie ontstaat.
Herbestemming:
Gebouwen die reeds vanaf concept structureel functiewijzigingen kunnen toelaten kennen een grote duurzaamheid op termijn. Hiervoor wordt in praktijk vooral de modulering van structuur en afwerking in vraag gesteld. Hoe groot zijn de rasters van structuur, hoe groot zijn de beukmaten van de interne ruimten, ... Strategisch inplannen van traphallen, technieken, dragende en niet-dragende elementen, ... vormt hierbij een belangrijk aandachtspunt.
Dit principe laat echter toe dat bestaande gebouwen gereoganisereerd kunnen worden of een herbestemming naar nieuwe functies (van kantoren naar wonen, van wonen naar handel, ...) kunnen krijgen.
Layering van het gebouw:
Layering in functie van de private wooneenheden betekent voor grote woongebouwen een scheiding van drager en inbouw. Het laat toe dat bewoners nog steeds de keuzevrijheid hebben om al dan niet grote of kleine aanpassingen te doen aan de eigen private wooneenheid.
Ontwerpmatig betekent dit ook dat moet nagedacht worden over de structurele, ruimtelijke, functionele impact en het technisch detail.
Opdeelbaarheid van wooneenheden in een woongebouw:
Het toevoegen van een extra afsluitbare hal/inkomhal tussen 2 of meerdere verschillende wooneenheden kan ervoor zorgen dat het op termijn mogelijk is zelfs binnen het woongebouw de wooneenheid uit te breiden of in te krimpen. Een appartement (wooneenheid) met voorbeeld 3 slaapkamers kan opgedeld worden in 2 wooneenheden, 2 appartementen kunnen terug 1 worden, ...